Stereotypen zijn hardnekkig. Je zou verwachten dat iemand die onderzoek doet naar ouderenzorg, ouder is dan de zevendertig jarige Hilde Verbeek. De op 9 juli tot hoogleraar in de Long-Term Care Environments (Living Lab Ageing and Long-Term Care Limburg) benoemde professor mag relatief jong zijn, haar onderzoek, wetenschappelijke palmares en kijk op ouderenzorg getuigen van rijpheid, eruditie en empathie. “Ouderen willen thuis zijn en niet in een tehuis. Thuis is een gevoel, een gevoel van geborgenheid, een plek die herinneringen oproept. Daar moeten we ons voor inzetten. Ik wil iets veranderen.”
Als het waar is, zoals Einstein beweerde, dat orde het domein is van mindere geesten en dat genieën de chaos overzien, dan geeft Verbeeks werkplek met stapels papieren en rondslingerende foto’s een aardige indicatie waar we haar in het intellectuele spectrum kunnen indelen. Lachend: “Ik vind alles terug. Sommige mensen hangen foto’s of kindertekeningen op, of lijsten ze in. Ik heb de foto van mijn man Fred met mijn kinderen Wout van zes en Thomas van drie hier rondslingeren. Als ik ernaar wil kijken – en dat doe ik geregeld – diep ik hem zo op.”
Zo ongestructureerd als haar ruimte eruitziet, zo methodisch is ze in haar werk waarin de vraag centraal staat welke bijdrage de zorgomgeving levert aan het dagelijks leven van kwetsbare ouderen. “Als wetenschapper vind ik de methodologie belangrijk. We doen niet zomaar wat. Er zit een denksysteem achter.”
Ze heeft een rotsvast geloof in de academisering van de ouderenzorg. Maar heeft de ouderenzorg juist niet behoefte aan handen aan het bed in plaats van aan wetenschappers in hun spreekwoordelijke ivoren toren? “Die handen aan het bed komen in vrijwel elke discussie terug. Het is een beeld dat niet strookt met de werkelijkheid. Er zijn niet te weinig mensen, waar het aan ontbreekt is een adequate kennisuitwisseling.”
“Ik ben ervan doordrongen dat de ouderenzorg een meer wetenschappelijke benadering nodig heeft. De wetenschap zorgt er namelijk voor dat we samen de juiste vragen stellen, oplossingen bedenken, kennis uitwisselen en deze toetsen. Op dit moment wordt er te weinig nagedacht in de ouderenzorg. Het is daarbij wel essentieel om altijd met één been in de praktijk te blijven staan. Niet alleen in de beroepspraktijk van de ouderenzorg, maar ook als wetenschapper is een zekere maatschappelijke betrokkenheid wezenlijk. Nieuwsgierig zijn en impact hebben, daar gaat het om. Netwerken zijn wezenlijk voor theorievorming. Zaken als trans- en interdisciplinair onderzoek en de samenwerking tussen wetenschap en maatschappelijke partners, waaronder zorgorganisaties, maar ook burgers, woningbouwcorporaties, gemeenten en zorgverzekeraars, zijn onontbeerlijk.”
Haar wieg stond in Valkenswaard. Ze was een nakomertje in een warm gezin met vier kinderen. Haar drie oudere broers zagen haar altijd als het kleine meisje. Toch stond zij al jong op eigen benen. “Ik studeerde al vanaf mijn zeventiende in Maastricht psychologie. De werking van het brein heeft me altijd gefascineerd. In mijn laatste jaar neuropsychologie ben ik stage gaan lopen in Vijverdal. Tot dusver had ik enkel theoretische kennis opgedaan. Die stage was een eyeopener. Ik kwam ineens op de werkvloer van de kliniek terecht. Dat was een ervaring die me een diepgaand inzicht schonk. Na mijn promotie ben ik een linking pin geworden vanuit de Academische Werkplaats Ouderenzorg Limburg, bij zorgorganisatie MeanderGroep. Ik geloof zeer in die linking pins, die wetenschap verbinden met de praktijk van de zorg. Ook geloof ik in het structureel over disciplinaire afbakeningen heen kijken. Laat vooral mensen vanuit verschillende invalshoeken en achtergronden samenwerken. Mbo’ers, hbo’ers en wetenschappers samen. Dan ontwikkel je gezamenlijk een casuïstiek.”
Er zijn niet te weinig handen aan het bed, waar het aan ontbreekt is een adequate kennisuitwisseling.
De interesse in ouderenzorg groeide door de jaren heen. “Ik raakte gefascineerd door oudere mensen en hun levensgeschiedenissen. Bovendien heeft het aantal ouderen demografisch de wind in de zeilen, zeker in Zuid-Limburg als sterk vergrijsde regio. Ouderenzorg zal maatschappelijk en economisch steeds zwaarder gaan wegen. Er zullen creatieve oplossingen gevonden moeten worden om de ouderenzorg, zeker voor de meest kwetsbare groep, goed te organiseren en vorm te geven. Door de demografische ontwikkeling en de verbinding tussen zorginstellingen en universiteiten en andere kennisinstellingen, kunnen we in deze regio een voorbeeld stellen. Ik denk dat we door het ontwikkelen van innovatieve concepten, zoals het aanpassen van werkwijzen of het creatiever vormgeven (ook architectonisch) van een traditioneel verpleeghuis, ons nationaal in de kijker zullen spelen. Gelukkig wordt hier al heel veel samengewerkt, ook internationaal.”
Het is ingewikkeld om te spreken over dé oudere, het is geen homogene groep. “Het zijn individuen. We mogen er niet van uitgaan dat wij bepalen wat voor iedere oudere de juiste oplossing is. Wel staat vast dat ieder mens graag controle heeft over zijn eigen omgeving en daarover regie wil voeren. Autonomie is belangrijk. Ook is het zo dat mensen niet alleen graag zorg ontvangen, maar deze ook graag retourneren. Bij zorg is sprake van wederkerigheid. Mensen willen in de regel graag iets nuttigs doen, iets wat ze afleiding schenkt en het gevoel geeft nog iets bij te dragen.”
Mensen willen niet alleen zorg ontvangen, maar deze ook graag retourneren. Bij zorg is sprake van wederkerigheid.
In Bocholtz wordt met Meandergroep gewerkt aan een innovatief woonzorgconcept, geïnspireerd op zorgboerderijen. In het voormalige zorghotel wonen nu mensen met dementie, waarbij veel aandacht is besteed aan inrichting, de zorgcomponent, warme technologie (=gebruiksvriendelijke technologie die gericht is op mensen met dementie LD) en persoonlijke aandacht. “Mijn team en ik hebben als eerste onderzoek gedaan naar woonzorgboerderijen. Dit soort innovatieve zorgconcepten zullen in de toekomst meer ontstaan. Nogmaals, de getallen spreken voor zich: één op de vijf Nederlanders krijgt te maken met dementie. Twee derde van hen woont thuis en een derde woont in een woonzorgcentrum. De ouderenzorg gaat ons uiteindelijk allemaal aan. We moeten in actie komen. Ik ben er klaar voor.”
Stereotypes are persistent. You would expect someone who studies care for older people to be older than 37-year-old Hilde Verbeek, who was appointed on 9 July as professor of Long-Term Care Environments at the Living Lab for Ageing and Long-Term Care Limburg. She may be relatively young, but her research, academic record and vision of care for older people all bear witness to her maturity, erudition and empathy. “Older people want to be at home, not in a home. Home is a feeling, a sense of security, a place that evokes memories. That’s what we have to work towards. I want to change things.”
If, as Einstein claimed, order is for lesser minds and it takes a genius to handle chaos, then Verbeek’s workplace, strewn with stacks of paper and stray photographs, gives an indication of where we can place her on the intellectual spectrum. “I can find everything,” she laughs. “Some people hang up photos or drawings by their kids, or frame them. I have a picture around here somewhere of my husband Fred with my children Wout, who’s six, and Thomas, who’s three. If I feel like looking at it—and I often do—I just dig it up.”
As unstructured as her space looks, she is methodical in her work, which focuses on the effect of the care environment on the everyday lives of frail older people. “As a researcher, I find methodology important. We don’t just do any old thing. There’s a system of thought behind it.”
Scientific research
She is a firm believer in the scientific research on care for older people. But surely what aged care needs is more hands at the bedside, so to speak, rather than academics in their proverbial ivory tower? “The question of hands at the bedside is one that comes up a lot. But the image doesn’t correspond with reality. There’s no shortage of people—what’s lacking is adequate knowledge exchange.”
“I’m convinced that care for older people needs a more scientific approach. That’s how we can ensure that we ask the right questions, come up with solutions, share knowledge and put it to the test. At present too little thought goes into care for older people. Keeping one foot in professional practice is essential, but so is staying engaged with society. It’s all about being curious and having an impact. Networks are essential for theory building. Trans- and interdisciplinary research and collaboration between scientific and social partners—including care organisations, but also citizens, housing corporations, municipalities and health insurers—are indispensable.”
She was born in Valkenswaard, the youngest in a close family of four children. Her three older brothers always saw her as the little girl. Yet she stood on her own two feet from an early age. “I was 17 when I started studying psychology in Maastricht. I’ve always been fascinated by the workings of the brain. In my last year of neuropsychology I did an internship at [psychiatric hospital] Vijverdal. Until that point, I had only theoretical knowledge. Suddenly I found myself on the work floor of the clinic. It was an eye opener, gave me a much deeper understanding. After my PhD I became a linking pin in the Living Lab in Ageing and Long-Term Care Limburg and the care provider MeanderGroep. I have great faith in those linking pins, which connect science with the practice of healthcare. I also think it’s important to look beyond disciplinary boundaries in a structural manner. Bring people together from different backgrounds, working from different perspectives—people from intermediate and higher vocational education, university researchers. Then you jointly develop a case study.”
There’s no shortage of people—what’s lacking is adequate knowledge exchange.
Her interest in care for older people has grown over the years. “I’ve become fascinated by older people and their life histories. And with the number of older people on the rise, especially in South Limburg, aged care will only become more and more important, socially and economically. We’ll have to find creative solutions to organise and design care for older people, especially for the most vulnerable group. With that demographic development and the connection between care institutions, universities and other knowledge institutions, I think we can set an example for the rest of the country. We can put this region in the spotlight with innovative concepts, for example by adapting traditional working methods or coming up with a more creative design and architecture for nursing homes. Fortunately, a lot of collaboration is already going on here, including with international partners.”
Older people do not form a homogeneous group. “They’re individuals. We shouldn’t assume that we know the right solution for every older person. What we do know is that we all like to have control over our own environment. Autonomy is important. Also, people don’t just like to receive care; they also enjoy returning it. Care involves reciprocity. As a rule, people want to make themselves useful, do something that distracts them and gives them the sense that they’re making a contribution.”
People don’t just like to receive care; they also enjoy returning it. Care involves reciprocity.
In Bocholtz, MeanderGroep is working on an innovative residential care concept inspired by care farms. People with dementia now live in the former care hotel, where a great deal of attention has been paid to design, the care component, user-friendly technology and personal attention. “My team and I were the first to study residential care farms. These kinds of innovative care concepts will become more common in the future. Again, the numbers speak for themselves: one in five Dutch people will find themselves dealing with dementia. Two thirds of them live at home, one third in residential care centres. Ultimately, long-term care concerns us all. We have to take action. I’m ready.”
Dit artikel is verschenen op www.maastrichtuniversity.nl. Foto’s: Paul van der Veer