Geen idee waarom ik altijd door de knieën ga voor Cy Twombly (1928-2011). De werken van de Amerikaanse schilder laten zich niet vangen in termen die tot schoonheid zijn terug te voeren. Twombly maakt het de beschouwer bepaald niet gemakkelijk, daar houd ik van. Geen idee hoe ik zijn oeuvre tot me moet nemen. Het verwart evenzoveel als het me irriteert en intrigeert. Soms kan ik geen touw vastknopen aan zijn gekerfde, gekraste en geschreven tekens, droedels en schijntaal. Twombly bevindt zich op het snijvlak van begrip en gevoel. Ik weet niet of ik zijn schilderijen kan lezen of ze moet ondergaan als een esthetische ervaring. Is het ironie? Te vergelijken met een opgestoken middelvinger van de kunstenaar in mijn richting, omdat hij mijn snobistisch gedweep met zijn als spot bedoelde kunst hekelt? Of is het misschien een toonbeeld van verfijnd intellectualisme en goede smaak? Who cares? Ik val als een blok voor Twombly en ging er diverse keren speciaal voor op reis om enkel in zijn buurt te zijn.
Gekrabbel, geknoei en geklieder, zo komt bij eerste beschouwing ook Nike Androgyne (1981-1983) over dat ik zag bij Vedovi Gallery uit Brussel. Herkenbaar is de godin van de overwinning Nikè alleen in woord. Het gebeurt wel vaker bij Twombly dat hij Homerus, de Trojanen of andere referenties naar de oude Griekse cultuur aanbrengt op zijn veelal witte werken. Er zijn regelmatig extatische herhalingen te zien van letters of cijfers met geprononceerde lussen. Het lukt me bijna nooit om zijn raadsels te ontcijferen. Is de betekenis van het werk het werk zelf, of moet ik het elders zoeken, buiten het doek?