Ik heb de vrouw doormidden gezaagd. De losse ledematen schuif ik in de rollende kastjes doorelkaar. Ze beweegt. Af en toe zwaait ze. Haar gezicht grijnst mijn kant op. Mijn hart bonst bang. Het circusorkest speelt. Aanzwellende klanken. Tromgeroffel terwijl ik, bezweet en met een afzakkende cilinder op mijn hoofd, probeer de losgezaagde onderdelen weer in elkaar te zetten. Maar hoe?
Ik weet het bij God niet meer hoe ik hier een mens van moet maken. Het circusorkest fokt me op. Ik krijg haar met de beste wil van de wereld niet meer bijeengevoegd. Ook de circusdirectie begrijpt vanuit de coulissen dat de paniek behoorlijk toeslaat. Het Hooggeëerd publiek jouwt me uit. De spreekstalmeester schreeuwt. Popov de vrolijke clown en kindervriend balt zijn vuist in mijn richting. En Olga, de bevallige trapeze, werpt me woedende blikken toe, terwijl de dompteur dreigt zijn tijger op me los te laten.
Hoe kom ik hier uit?
Waar is God als je hem nodig hebt? Het doormidden gezaagde meisje begint te huilen en roept haar moeder. Ik ben gevangen in het licht. De circusband kwelt me verder.
Dan word ik wakker.
Ik heb er maar niet Freuds ‘Traumdeutung’ op nageslagen, maar ik vroeg me wel af wat me tot onhandige circusartiest had gemaakt. Een onvervulde wens? De romantiek en melancholie van het rondtrekkende circus?
Waar zijn de tijden gebleven dat ik in de nachtelijke droomwereld lag te rollebollen met een imaginaire droomvrouw? Nu was ik met een zaag in de weer en droeg een afgedragen jacket met gouden kwasten en knopen en had een compleet circus tot waanzin gedreven. De natte droom was opgedroogd. Gedroomde ambities, in het circus gesmoord. Een droomloser.
‘Dromen zijn bedrog’, zo zingen we luidkeels, maar hoe eerlijk is de werkelijkheid? De werkelijkheid heeft me vaker een poets gebakken dan de droom. Zo heb ik plaatsen bezocht uit boeken, muziek en familieverhalen. Al die bezoekjes ontmaskeren en ontmantelen de verbeelding. De droom erover was veelal heerlijk. De realiteit allerminst.
Het boek van Redmond O’Hanlon ‘Naar Het Hart van Borneo’ was spannender dan toen ik er als een derderangs ontdekkingsreiziger met buikkramp naartoe ging. En ook mijn pelgrimage naar Graceland was een domper. Ik wist dat Elvis het niet moest hebben van zijn grensverleggende inzichten over binnenhuisarchitectuur, maar dit sloeg alles. Wie het wezen van Presley wilt begrijpen, doet er goed aan de Sun-Collection op te zetten en de gelijknamige studio aan Union Avenue te laten voor wat het is. Toch zijn we allemaal mensen en ijlen dromen na, zoekend naar een diep inzicht.
Veel pijnlijker wordt de teleurstelling als je naar een plek bent toegegaan, waarvan je hoopt dat hij je inzicht verschaft in een mysterie. Auschwitz was te groot voor begrip. Maar ik koesterde toch de stille hoop om te kunnen invoelen hoe een ‘schuldig landschap’ aanvoelt. Ik hoorde er alleen vogeltjes fluiten en zag een meid in een korte rok glimlachend de gaskamer ingaan. Waar bleef mijn empathie?
Het Requiem voor Auschwitz van de uit Vijlen afkomstige Roger Moreno Rathgeb raakt me dieper in mijn ziel dan het bezoeken van die ontzielde plek. Je hoeft niet te gaan om ergens te zijn. Kunst leert ons de werkelijkheid anders te zien. Poëzie bevat een waarheid waaraan de werkelijkheid niet kan tippen. Maar we kunnen niet de hele dag dromen.
Er moet brood op de plank. We moeten een economische crisis overwinnen. Om over de mentale nog maar te zwijgen.
Boeken grijpen dieper in mijn hart en ontsluiten een groter gebied in mijn wezen, dan de fysieke plaatsen die erin worden besproken. Ik heb het Parijs en Cuba van Hemingway bezocht, het Istanbul van Orhan Pamuk en het Aalst van Louis Paul Boon. Het haalde het niet bij de boeken. ‘Geniet van schone strofen maar schuw het hol gezelschap van hun dichters’, stelde de dichter Slauerhoff toepasselijk. Want wat voor plaatsen geldt, blijkt ook maar al te vaak van toepassing op personen. Niet de kunstenaar, maar de kunst is belangrijk. Zo is het ook met boeken en memoires die een reëel decor hebben. De literaire pelgrimage is gedoemd tot deceptie. De werkelijkheid valt vaker tegen dan fictie. Ik heb er ervaring mee. ‘Dort wo du nicht bist, ist das Glück’. Ik ben een romanticus tegen wil en dank, ik weet het. Ik ga dapper voort.
Op weg naar een nieuwe droom. Mijn koffer is al gepakt. Het hele circus begint weer.